We stellen vast dat er in de praktijk heel wat contracten tot stand worden gebracht om de Pachtwet buitenspel te zetten. Het gaat hier dan om de zogenaamde overeenkomsten van ‘kosteloos gebruik’. Nochtans zijn deze overeenkomsten niet echt ‘kosteloos’ omdat er discreet toch een vergoeding wordt betaald. En wat dan? Wat zegt de Pachtwet hierover? […]
We stellen vast dat er in de praktijk heel wat contracten tot stand worden gebracht om de Pachtwet buitenspel te zetten. Het gaat hier dan om de zogenaamde overeenkomsten van ‘kosteloos gebruik’. Nochtans zijn deze overeenkomsten niet echt ‘kosteloos’ omdat er discreet toch een vergoeding wordt betaald. En wat dan?
Artikel 1 van de Pachtwet stelt dat de pachtregels van toepassing zijn op de pacht van onroerende goederen die hoofdzakelijk gebruikt worden in het landbouwbedrijf van de pachter.
Onder ‘landbouwbedrijf’ wordt verstaan: de bedrijfsmatige exploitatie van onroerende goederen met het oog op het voortbrengen van landbouwproducten die in hoofdzaak bestemd zijn voor de verkoop.
Met betrekking tot de betalingen van pacht stelt de Pachtwet dat indien er een naar de vorm andersluidend geschrift is, degene die een landeigendom exploiteert dan het bewijs kan leveren van het bestaan van een pacht en van de pachtvoorwaarden door alle middelen met inbegrip van getuigen en vermoedens.
Landbouwer Jean gebruikt een perceel landbouwgrond. Hij is landbouwer en met eigenaar Charel tekende hij een aantal jaren geleden een overeenkomst van ‘kosteloze gebruiksafstand van een perceel landbouwgrond’. In deze overeenkomst staat duidelijk vermeld dat het gebruik kosteloos is en er geen toepassing kan zijn van de Pachtwet. Landbouwer Jean stelt echter dat hij elk jaar € 150 ging betalen aan eigenaar Charel en dat hij zelfs een geluidsopname heeft die dat kan bevestigen.
Op een bepaald moment komen er tussen Jean en Charel strubbelingen omdat deze laatste het perceel grond dat Jean gebruikt, wenst te verkopen. Jean vindt dat hij voorkooprecht heeft op basis van de Pachtwet. Hij vindt dat hij pachter is en dat de overeenkomst van kosteloos gebruik niet correct is omdat hij elk jaar betaalt om deze grond te gebruiken. Beiden komen niet tot een akkoord en uiteindelijk stapt landbouwer Jean naar de rechtbank.
De vrederechter moet zich nu uitspreken over deze feiten. Landbouwer Jean wenst dat de vrederechter beslist dat hij een pachtovereenkomst heeft en dat de overeenkomst van kosteloos gebruik niet kan worden aangenomen omdat hij wel degelijk een prijs betaalt voor het gebruik van dit perceel. Eigenaar Charel van zijn kant beweert nooit enige vergoeding van Jean te hebben ontvangen en bovendien vindt hij ook dat Jean dit perceel niet eens gebruikte binnen zijn landbouwbedrijf.
Eigenaar Charel meent dat het perceel door Jean gebruikt werd om er paarden op te zetten, terwijl Jean beweert nooit paarden te hebben gehad! Jean maaide steeds het geteelde gras op dit perceel en het hooi werd dan door hem verkocht. Maar … de vrederechter beslist dat er hier geen sprake kan zijn van een landbouwbedrijvigheid in de zin van hoger aangehaald artikel 1 van de Pachtwet!
Totaal verbolgen over deze uitspraak gaat landbouwer Jean in beroep. Hij hoopt hier een andere uitspraak te bekomen. Zoals hierboven reeds werd aangehaald stelt de Pachtwet dat indien er een naar de vorm andersluidend geschrift is (hier dus de overeenkomst van kosteloos gebruik), dan kan degene die een landeigendom exploiteert (Jean) het bewijs leveren van het bestaan van een pacht en van de pachtvoorwaarden door alle middelen met inbegrip van getuigen en vermoedens (bijvoorbeeld ook de geluidsopnamen waarover Jean beschikt).
De rechtbank neemt aan dat Jean wel landbouwer is (hij had hiertoe zijn verzamelaanvragen, identificatiefiches enzovoort voorgelegd). Maar … de rechter beslist dat door de bewijsstukken die landbouwer Jean voorlegt, niet kan bewezen worden dat hij zijn hooi verkoopt in het kader van zijn landbouwbedrijf! De rechter stelt dat Jean van deze verkopingen geen degelijke facturen kan voorleggen.
Landbouwer Jean krijgt dus ook in hoger beroep ongelijk: hij kan volgens de rechter niet aantonen dat hij pachter is in de zin van de Pachtwet en dat er eigenlijk een pachtovereenkomst bestond tussen hem en Charel.